In het weekend van 2 en 3 april 2016 werd in Grave een historisch weekend gehouden. Tijdens dit weekend vormde de binnenstad de achtergrond waarbij de roerige jaren 1672-1674 aan de hand van een aantal scènes werden uitgebeeld.
Waar in 1674 de Franse generaal De Chamilly een compleet aan flarden geschoten stad moest overdragen aan de Staatse luitenant-generaal Von Rabenhaupt, bleef de binnenstad dit keer overigens goed bewaard.
En hoewel ik in Grave geboren en getogen ben, er nog steeds woon, heb ik – op mijn opa van moederszijde na – verder geen Graafse voorouders. En toch ben ik meer verbonden met de geschiedenis van deze stad, juist met de roerige jaren waar april jl. op luchtige wijze bij is stilgestaan.
In die geschiedenis speelt Gerit Joosten de Lith een rol. Hij is een broer van Aelken Joosten de Lith en daarmee de oom van haar kinderen, halfzus en halfbroer Trijnneken Hendriks en Hendrijck Janssen. Laatstgenoemde stamvader van de latere familie Roefs. Eerstgenoemde is getrouwd met Adriaen Geurt Bogaers.
Gerit Joosten de Lith is (brood)soldaat in Franse dienst en is in 1674 betrokken bij de verdediging van de vestingstad Grave tegen de Staatse troepen.
Twee jaar eerder, in het zogeheten rampjaar 1672, waren de rollen omgekeerd. Al was de stad toen zonder noemenswaardige schermutselingen ingenomen kunnen worden door de Fransen. De militaire aandacht van de Staatsen was op dat moment vooral op de verdediging van ‘s-Hertogenbosch gericht.
De Staatse troepenmacht die de stad nu belegert, bestaat ongetwijfeld – net als de Franse troepenmacht in de stad – uit veel huursoldaten.
Vaak van ver buiten Nederland, zoals de Zwitsers die hun opdrachtgever trouw bleven zolang er maar betaald werd, maar ook weerbare mannen en jongens uit de directe omgeving lieten zich door de goede verdiensten graag overhalen.
Als oktober 1674 de Fransen capituleren, is er weinig van de stad over.
In weerwil van de capitulatievoorwaarden zijn kennelijk niet alle in Franse dienst zijnde soldaten vrij om de stad, net als generaal De Chamilly, eervol te verlaten. Uit de stukken die ik heb, kan ik immers niet anders afleiden dan dat Gerit na de capitulatie gevangen is gezet. Deze gevangenschap heeft circa anderhalf jaar geduurd.
In het voorjaar van 1676 wordt een akkoord gesloten tussen Gerits echtgenote en kinderen met de gouverneur van Grave.
Kennelijk is de familie niet in staat om het overeengekomen bedrag van 400 gulden zelf te betalen of elders geleend te krijgen.
Zij vragen dan ook familie om hulp en komen zo bij Hendrijck Janssen en Adriaen Geurt Bogaers. Die gaan naar de Ossenaar Jan Iwens. Deze is bereid om tegen een stevige rente van 6% de benodigde 400 gulden op tafel te leggen.
Hendrijck en Adriaen sluiten op eigen naam de leningovereenkomst met Jan Iwens. Het verkregen kapitaal wordt op 3 april 1676 tot Ransoen en lossinge van Gerit ter beschikking gesteld aan Derisken Peters Uijlen, zijn huisvrouw.
Geld lenen binnen de familie is altijd precair. Zeker als het om grote bedragen gaat.
Dus, familie of niet, Hendrijck en Adriaen vragen zekerheid in de vorm van onderpand over enkele percelen grond. En dat is maar goed ook, want in de loop van 1680 zijn de inmiddels vrijgelaten Gerit, zijn huisvrouw noch kinderen in staat om aan de financiële verplichtingen te voldoen.
Rest Hendrijck en Adriaen dan ook niet anders dan de zekerheid van het onderpand in te roepen. Daartoe wordt een juridische actie in gang gezet. Gerit tekent hiertegen verzet aan bij de schepenen van Oijen.
In een akte van 3 juli 1680 betwist hij de vorderingen van zijn neef en aangetrouwde neef. Hij wil ‘Reeckeninge ende bewijs’ zien.
De bewijzen zijn er te over en uitverkoop van de in onderpand gegeven gronden komt dan ook steeds dichterbij.
Op 16 februari 1681 wordt een laatste ultimatum gesteld aan Gerit tot nakoming van zijn financiële verplich-tingen. Omdat een oplossing of akkoord uitblijft, besluit de schepenbank op 12 maart 1681 dat overgegaan mag worden tot uitwinning van het onderpand.
1674, een moment in de geschiedenis, zo ver weg, en eigenlijk toch ook weer dichtbij. Een conflict tussen twee staten die jaren later ongewild en onbedoeld, gelijk de inslag van een mortier, stevig in de familie doordreunt.