Vandaag de dag weten we wel beter. Talloze kerken worden aan de eredienst onttrokken. Vaak is ‘t niet mogelijk een passende herbestemming te vinden. De sloopkogel heeft dan ook vaak het laatste woord. Zo hebben we in 2001 met pijn in het hart afscheid genomen van de Christus’ Hemelvaartkerk. Gelukkig zijn er nog wel tastbare herinneringen door de straatnaamgeving en een mooie plaquette bij de ingang van ´De Buitenhof´.
Stad en kerk, kerk en stad
We staan in Grave opnieuw aan de vooravond van het verdwijnen van een kerkgebouw. Nee, het is niet de st.‐Elisabethkerk. Deze halve kruiskerk maakt met haar karakteristieke spits Grave in wijde omtrek en vanuit alle windstreken herkenbaar. Stad en kerk zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Misschien geen eeuwigdurende garantie voor behoud, maar één ding is zeker: de stad kan niet zonder de kerk én de kerk niet zonder de stad.
De st.‐Elisabethkerk is na de grote restauratie van de jaren ’70 alweer bijna vijfendertig jaar in gebruik als parochiekerk. We staan er misschien niet bij stil, maar na de sluiting in 1971 en tijdens de daarop volgende restauratie is de kerk tot 1981 niet gebruikt kunnen worden voor de eredienst. In die tien jaar diende de kapel, van wat in de volksmond ‘de Wijnberg’ heette, als ruimte voor samenkomst rond de tafel van Brood en Wijn.
Een kapel die kwam, voor ons openstond
en die wij nu zelf vanuit een gedeelde visie ‘weg‐ontwikkelen’
De kapel aan de Sint Elisabethstraat 4 maakte deel uit van een geheel nieuw complex voor de herhuisvesting van de bewoners van de oude Wijnberg aan de Oliestraat en Brugstraat. Het complex naar het ontwerp van de Osse architect Jan de Reus, die overigens in die tijd ook de Christus’ Hemelvaartkerk ontwierp, was voor die tijd zeer modern en fraai gelegen in een ruim opgezet park.
Dat park was het terrein van het voormalige Sint‐Elisabethrustoord, gelegen op de voormalige vestingwallen die eind negentiende eeuw militair gezien geen functie meer hadden. Voor het rustoord werd tweede helft jaren zestig nieuwbouw gepleegd in de vorm van het in 2013 inmiddels verlaten Maaszicht. De vrijgekomen vestingwallen kregen zo in nog geen honderd jaar tijd alweer een nieuwe bestemming.
Naar verwachting zal er binnen nu en pak ‘m beet een jaar weinig of niets meer aan dit alles herinneren. De gemeente heeft een visie voor herontwikkeling in voorbereiding waarbij herstel en beleefbaar maken van ‘de vesting’ voorop staat. In de aanloop daarnaar toe wordt alle bebouwing gesloopt. Ook het behoud van de kapel past niet in de nieuwe visie, want die staat op een plaats waar de oorspronkelijke binnengracht opnieuw uitgegraven zal worden.
De kapel blijkt ‘op’
Enkele weken geleden ben ik in de gelegenheid geweest om de kapel ‐ de kerk van mijn kinderjaren ‐ nog eens vanbinnen te bekijken. Wandelend vanuit het hoofdgebouw over het inmiddels op behoorlijke lengte gegroeide gras, naderen mijn begeleider en ik de kapel. Bezien vanaf de Sint Elisabethstraat oogt het gebouw nog redelijk goed. Naarmate we de kapel naderen moet dit beeld steeds meer bijgesteld worden. De kleine klokkenstoel ligt op de grond (omgetrokken?) en de klok is weg! Gelukkig blijkt de klok niet gestolen te zijn maar krijgt die binnenkort een plaats in de nieuwe school van Visio.
De kapel verkeert duidelijk in een vervallen staat. Overal in de constructie zijn gapende gaten, omgeven door rottend hout. Het is dan ook te begrijpen dat toegang en gebruik van het gebouw inmiddels verboden is. De houtrot is overigens niet nieuw, al in de tijd dat de kapel gebruikt werd als parochiekerk speelde dat probleem.
Bijna letterlijk als Gods volk onderweg moest toen, in afwachting van een versterking van de constructie, enkele weken uitgeweken worden naar de leerlingenkantine van de huishoudschool aan de Raamdijk, nu de locatie Raamoever, in het Estersveld.
Herinneringen borrelen op
In gedachten loop ik via de oude ingang naar binnen. Bij het doorgaan van het voorportaal bevindt zich rechts de deur naar de gang die alle gebouwen van het instituut verbindt, linksaf de in mijn beleving brede gang naar de kapel. Aan de linkerzijde ook de sacristie waarvan de deur eigenlijk altijd openstaat en waar pastoor Spitters nog druk bezig is met het treffen van de laatste voorbereiding voor de eucharistieviering.
De kapel is niet meer via de oorspronkelijke ingang bereikbaar. Een voormalige vluchtdeur ter plaatse van de parkeerplaats biedt nu toegang tot de kapel.
Dan openen zich in mijn gedachten de deuren naar de kapelruimte. ‘T zicht op het liturgisch centrum wordt grotendeels weggenomen door een wand met in het midden een ‘doorkijk’ en in de rest van de wand diverse ‘gaten’.
Na het openen van de vluchtdeur betreed ik de kapel via een ruimte die jaren diende als discotheek. Een interne verbouwing heeft de grote kerkruimte multifunctioneel gemaakt. De verhoging, waarop het liturgisch centrum zich bevond, is er nog. Vanaf de verhoging kijk ik nog eens rond. De originele tl‐verlichting hangt er nog. De vont om jezelf bij in‐ en uitgaan te tekenen met het kruis is er nog. Het gewijde karakter is het echter door de toestand waarin de kapel verkeert al lang kwijt. Het tabernakel heeft de aftakeling van de kapel niet meer mee hoeven maken, dat heeft ‐ mag ik aannemen? ‐ eerder een passende bestemming gekregen.
Wijwatervat en ‐kwast blijven voor het kind in mij ‘emmer’ en ‘borstel’
De ruimte tussen het tabernakel en het liturgisch centrum was de plaats waar afscheid genomen werd van overledenen en waar ook menig bruid en bruidegom elkaar trouw beloofden. Als kind van een moeder in een koor voor rouw en trouw heb ik dan ook tal van uitvaarten en huwelijken bijgewoond.
Het dameskoor van mijn moeder bereidt zich voor om de huwelijksviering te zingen. Pastoor Spitters komt gehaast de kerk inlopen. Hij is vergeten om misdienaars te vragen. Mijn zus en ik worden gevraagd in te springen. Als de huwelijksvoltrekking plaatsvindt, draag ik de emmer met wijwater en de wijwaterkwast. Op het moment dat de ringen moeten worden gezegend
geef ik de borstel aan. Van een echte zegening is echter geen sprake, door de zenuwen vergeet ik de borstel onder te dompelen.
Ruimtelijk, licht en luchtig, helaas niet voor lang meer
De kapel, die in zijn tijd ruimte bood voor enkele honderden personen, is wat betreft zijn verschijning duidelijk beïnvloed door de jaren zestig. Alle doorgevoerde veranderingen en achterstallig onderhoud doen daar niet aan af. Licht en luchtig. Op plaatsen zie je het daglicht letterlijk door het dak naar binnen schijnen. Een veelhoekige, ronde kerk, bestaande uit wanden en dakvlakken. Twaalf in getal, als symbool voor de leerlingen? Ook de enorme oppervlakken van modern glas‐in‐lood, gemaakt door de Tilburgse kunstenaar Theo Mols (1929‐2010), met de abstracte figuren en kleurrijke vlakken spreken weer tot de verbeelding. Maar niet voor lang meer, helaas.
‘Het is de vooruitgang’ zullen we maar denken. Feit is wel dat met het verdwijnen van de kapel we als parochie – net als in 2001 bij de Christus’ Hemelvaartkerk ‐ een stukje van onszelf, van onze (geloofs)geschiedenis en iets van de (geloofs)traditie waarin we mogen staan verliezen. Goed om daar, ondanks het mooie wat er op termijn voor de kapel en de andere gebouwen in de plaats komt, even bij stil te staan.
(juni 2015)